Roep om gezamenlijke dossiervoering van huisarts en specialist irreëel

schreeuw Munch

Op 3 november 2017 verscheen op het online magazine Zorgvisie een bijdrage van Guus Schrijvers, oud hoogleraar Public Health en gezondheidseconomie bij het UMC Utrecht, met als titel “Benut substitutiegelden voor gezamenlijke dossiervoering”  . Daarin houdt hij een pleidooi om geld dat bedoeld is voor substitutie van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn ingezet zou moeten worden voor het gezamenlijk voeren van een medisch dossier. Hij stelt dat als dat eenmaal gerealiseerd is verschuiving van werk van de specialist naar de huisarts gemakkelijk kan plaatsvinden. De onderliggende gedachte van hem is dat als de specialisten en de huisartsen beiden hetzelfde elektronisch systeem gebruiken voor de verslaglegging van hun werk dat deze systemen substitutie van zorg sterk faciliteren. Hij concludeert dat samenvoeging van dossiers voor beide beroepsgroepen technisch mogelijk moet zijn bij een elektronische dossiervoering door 96 procent van de huisartsen en 86 procent van de specialisten. Er zijn echter belangrijke kanttekeningen te maken bij wat Guus Schrijvers wenselijk acht en de wijze waarop hij denkt dat het éen en ander gerealiseerd zou moeten worden.

Doelgroepen

Hij noemt een viertal categorieën van patiënten waarvoor gezamenlijk dossiervoering door huisarts en specialist essentieel zou zijn:

  • mensen met chronische aandoeningen die bij beiden onder behandeling zijn
  • patiënten die zich melden op een spoedeisende hulpafdeling: hun gehele voorgeschiedenis is dan beschikbaar
  • patiënten met medicatie voorgeschreven door én huisarts én specialist
  • patiënten met veel ondersteunende diagnostiek aangevraagd door beiden

Deze vier categorieën zijn door Schrijvers geformuleerd en komen niet als wensen van zorgverleners in de eHealthmonitor 2016  voor.

eHealthmonitor 2016

Schrijvers komt in zijn verhaal met de mededeling dat uit de eHealtmonitor 2016 van Nictiz en Nivel blijkt dat de specialisten en huisartsen een gezamenlijk dossiervoering nastreven. Eén elektronisch dossier dus met input van beiden. Het probleem is echter dat zoiets nergens in die eHealthmonitor terug te vinden is. Wel is er in te lezen dat beide beroepsgroepen de wens hebben tot goede onderlinge elektronische communicatie. Van de huisarts richting specialist lukt dat in toenemende mate en in een bevredigende hoeveelheid. Omgekeerd is dat in veel mindere mate geïmplementeerd. Specialisten ervaren in veel grotere mate dan huisartsen de moeilijkheid om op een intuïtieve wijze data in het door hen gebruikte informatiesysteem in te voeren. Midden in een alinea waarin Schrijvers de wensen over digitale communicatie van specialisten beschrijft, komt hij met een citaat: “Het zou mij helpen als dingen meteen werken, duidelijk en overzichtelijk zijn en realiseerbaar met weinig muisklikken.”  Alleen is het citaat uit de eHealthmonitor afkomstig uit de mond van een huisarts.(blz 199, begin van hoofdstuk 8). Wat beschreven is in de eHealthmonitor  2016 is de worsteling die zorgverleners nog steeds hebben met hun ICT-systemen in het dagelijks gebruik. Daar helpt het toevoegen van een gezamenlijk dossier niet bepaald bij.

Eigen type verslaglegging

De gedachte aan een gezamenlijk dossier van huisarts en specialist en dan nog wel voor een beperkt aantal categorieën is duidelijk afkomstig van iemand die niet op de hoogte is van de processen op de werkvloer. Huisartsen en specialisten hebben een totaal andere wijze van verslaglegging. Huisartsen werken in hun dossier zonder uitzondering met het SOEP-systeem. Elk consult kent de onderdelen, Subjectief, Objectie, Evaluatie, Plan. Specialisten werken niet op deze wijze. De aanvullende onderzoeken die huisartsen en specialisten aanvragen zijn slechts ten dele overlappend maar zijn in veel opzichten zeer verschillend. Intramuraal vereist de communicatie voor verschillende  specialismen andere indeling van dossier dan wat voor huisartsen geldt.

Oordeel over eigen dossiers

Volgens de eHealthmonitor 2016 is van de medisch specialisten is 45 procent niet tevreden over de mogelijkheden van het elektronisch patiëntendossier, onder huisartsen bedraagt dit percentage 19 procent. Van de medisch specialisten vindt de helft dat de tijd die zij besteden aan de registratie in het elektronisch dossier niet in verhouding staat tot wat het hun oplevert. Onder huisartsen is dit iets meer dan een kwart. Indien er nu met behulp van substitutiegelden weer een  nieuw elektronisch dossiertype verschijnt is het leed niet te overzien. Het optimaliseren van bestaande elektronische dossiers  en gebruiksvriendelijk maken is een eerste vereiste.

Ervaring

In de huisartsenwereld is al meerdere jaren ervaring met het pogen te werken in gemeenschappelijke dossiers. Voor praktijkondersteuners op het gebied van diabetes mellitus, astma/COPD en hart en vaatziekten, kwamen er naast de huisartsinformatiesystemen(HIS-sen) de keteninformatie-systemen(KIS-sen). Aanvankelijk was er een wildgroei van de KIS-sen naast de HIS-sen, waardoor data dubbel ingevoerd moesten worden. Onder andere nadat het Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG) in 2012 uitgesproken had dat het HIS leidend was, kwam er goede synchronisatiesoftware, die ervoor zorgde dat informatie in het ene systeem gesynchroniseerd werd met het andere. Het komt maar beperkt voor dat praktijkondersteuners rechtstreeks data in een HIS invoeren omdat de verslagleggingsstructuur in het HIS niet aansluit bij de werkwijze van de praktijkondersteuners.

Utopie

Het is een utopie om te denken dat huisartsen en specialisten een gezamenlijk dossier gaan voeren. Terwijl de huidige systemen nog niet overal goed geïmplementeerd zijn is het niet dienstig nu weer met een alternatief te komen. De geventileerde gedachte van Guus Schrijvers valt naar mijn gevoel dan ook in de categorie:  “Roept u maar”.

W.J. Jongejan